Vaccinatie en transplantatie

Voor de transplantatie

Vaccinaties herhalen of in orde brengen gebeurt best voor de transplantatie. Want na de transplantatie zijn bepaalde vaccins, meer bepaald levende vaccins, strikt verboden. Bovendien is de kans groter dat na de transplantatie vaccins minder goed werken. 
Meestal wordt wordt in de pretransplantfase aan de patiënt gevraagd of er plannen zijn voor verre reizen. Zo ja, dan wordt de patiënt aangeraden om zich voor de transplantatie tegen bijvoorbeeld gele koorts te laten vaccineren. Deze vaccinatie biedt een aantal jaren bescherming, waardoor na de operatie de reis toch gemaakt kan worden.  

Na de transplantatie

Na de transplantatie is het belangrijk dat de patiënt zich zo goed mogelijk beschermt tegen infecties. Vaccinaties zijn hierbij essentieel. 
Maar niet alle vaccinaties zijn toegestaan. Bij gebruik van immuunsuppressieve medicatie veroorzaken levende vaccins - zoals vaccins tegen waterpokken, mazelen, rodehond, bof en gele koorts - geen adequate immuunrespons, maar kunnen ze juist de ziekte veroorzaken die ze zouden moeten voorkomen. Daarom zijn levende vaccins verboden bij patiënten die immuunsuppressieve medicatie krijgen. 
Niet-levende (geïnactiveerde) vaccins kunnen daarentegen zonder enig risico gebruikt worden. Zo wordt het patiënten aangeraden om zich elk jaar tegen griep en om de vijf jaar tegen pneumokokken te laten vaccineren. Dat laatste om een ernstige longontsteking zoveel mogelijk te voorkomen.